Uit liefde KortVerhaal
Geïnteresseerd kijkt de bejaarde Willem in de winkel rond. De koopwaren zijn hem onbekend, hij wist niet dat er zoveel keuze was hierin. Alles wat hij ziet zag hij nog niet eerder, kent hij niet. Wat zal hij voor haar uitkiezen? Wanneer hij de winkelier vertelt dat dit het laatste geschenk voor zijn vrouw is, fronst deze alleen maar. Willems ogen dwalen rusteloos langs de uitgestalde waren. Hij pakt er eens eentje op, bevoelt het aan alle kanten. Na zijn uiteindelijke keus blijft hij met zijn hoofd een tijdje knikken. Hij kijkt hoe de man achter de toonbank met trage bewegingen zijn cadeau inpakt. Dit is een goede keuze, jazeker.
Opgelucht stapt hij de winkel uit en wandelt de straat van de grote stad in. Zijn lippen krullen zich in een weemoedige glimlach als zijn vingers over de vorm van het geschenk glijden, dat hij onderin de boodschappentas gedaan heeft. Hij verstopt het onder de schone was voor zijn liefste. Zij die na een ongelukkige val met een gebroken heup in het ziekenhuis terecht gekomen is. Omdat hij nog tijd genoeg heeft, loopt hij door naar het stadspark dat rondom een meertje ligt. Vandaag jaagt de wind de wolken in snelle vaart de lucht door. Vanuit de verte ziet hij een lege bank met uitzicht over het water. Hij versnelt zijn pas, maar als hij even later hijgend aankomt, is de bank al bezet. Hij aarzelt en houdt zijn pas in.
“Have a seat”, zegt de andere man.
“Thank you”, antwoordt Willem.
“Mehmet Albayrak, pleased to meet you”. “Willem Hoogstra, thank you”. Kort schudden ze elkaar de hand.
Mehmet vertelt dat hij Armeniër van geboorte is en sinds een aantal maanden politiek vluchteling hier. Hij is van middelbare leeftijd. Zijn glad achterovergekamde haar licht als een donker glanzende helm op in de zon. Nogmaals maakt hij een kort uitnodigend gebaar, waarna de oude man plaatsneemt. Mehmet vertelt Willem dat hij de Nederlandse taal moet leren. En dat hij vanmorgen de opdracht kreeg een gesprek met iemand op te nemen. Mag dat? Willem knikt een paar keer. Hij lijkt afwezig. Dan haalt hij een pakje sigaretten uit zijn borstzak en houdt dat de ander voor. In de seconde van het vuurtje blikken ze elkaar kort in de ogen. Onhandig frommelt Willem het pakje terug in zijn borstzak. Zwijgend inhaleren de mannen. Willem staart naar zijn schoenen, slaakt een diepe zucht. Dan, eerst nog haperend, vormen zijn woorden zich tot zinnen.
Mehmet luistert naar de vreemde keelklanken. Hij kan er nog maar niet aan wennen. Willems ogen vertellen een verhaal, waarbij zijn hele lichaam meedoet. Zijn voeten bewegen in danspasjes en zijn armen wapperen. Vreugde en verdriet tonen zich afwisselend in de groeven van zijn gezicht. Geïnteresseerd in zoveel dramatiek, is dit een Hollander, luistert Mehmet aandachtig. De mond van Willem beeft, zijn adamsappel trilt. Tranen rollen over zijn wangen. Levenslust en verdriet wisselen elkaar af. Ah, eindelijk verstaat hij een paar woorden “God, oh God”.
Snikkend gaat de oude man verder, vouwt zijn lichaam in elkaar. Met geknikte knieën en gespreide armen richt hij zich weer op. Smekend komen zijn laatste woorden en eindigen in een angstige fluistering. Uitgeput laat hij zich weer op het bankje vallen. Zwijgend zitten ze nog een half uurtje samen. Dan pakt Willem zijn tas, groet de ander en loopt richting ziekenhuis.
De volgende dag als Mehmet op school komt, is hij de enige met een opname. De anderen is het niet gelukt een Nederlander te interviewen. De juf zucht en vraagt of ze wel genoeg hun best gedaan hebben. Morgen wil ze de andere verhalen horen, eindigt ze streng. Dan klinkt Mehmets verhaal door het lokaal.
“Mijn vrouw is gevallen en heeft haar heup gebroken. Die goddelijke heupen waar ze jarenlang zo sierlijk de tango mee danste. Haar slanke lijf met de soepele rondingen dat me volgde bij elke wending en draaiing, hoe moeilijk ik het haar ook maakte. Mijnheer, net zoals de tango was ons huwelijk. Aantrekken en afstoten. Trots schitterde ze in haar vuurrode jurk met flonkerende pailletten in onze vurige dans onder de kroonluchters. In de grootste danszalen van de wereld. Ik zie nog hoe ze haar glanzend gitzwarte haar met een ruk achterover gooide. De lichamelijke uitputting en de verrukking aan het eind van de dans is onbeschrijflijk. Mijn partner en mijn liefste”.
Even hapert de stem van Willem hier.
“Maar drie jaar geleden werd ze ziek en haar lichaam takelde steeds verder af. Daar kwam nog eens bij dat ze vorige week gevallen is, daardoor is het allemaal nog erger geworden. Ze ligt in het ziekenhuis. Het Alzheimer-monster dringt zich aan ons op. Natuurlijk wisten wij het samen wel en dachten er wel mee om te kunnen gaan. Maar het personeel hier heeft me verteld dat ze naar een verpleeghuis moet. Om haar in het ziekenhuis te bezoeken, dat is zo erg. Ik zie hoe ze gilt van angst en wild om zich heen slaat, als de verpleegsters haar ophalen voor een prik.
Elke dag wil ik bij haar zijn, ook al herkent ze me soms niet meer. “Dag mijnheer” zegt ze dan. Maar eigenlijk is het nog veel erger als ze me wel herkent. “Kom je me halen? Wacht, ik zal gauw mijn koffer inpakken, ik wil graag met je mee naar huis”. Zo’n vraag snijdt door mijn ziel, dan ga ik dood van ellende. Het is alsof ik haar zie verdrinken en haar niet kan na springen. En dan dat schuldgevoel. Dat knaagt en verdwijnt alleen na een flink aantal borrels. Want ik kan haar niet helpen, en ze drijft steeds verder van me af. Mijn hele leven ben ik een trouwe kerkganger geweest. Maar kerk en paus, zij weten ook geen oplossing. Dus heb ik alles uitgelegd aan God, wel duizend keer! Ik hoop zó dat hij begrijpt, dat ik het pistool wel móest kopen. Want weet u, ik deed het uit liefde. En zij is nu bij hem en ik? Ik kom ook gauw”.
Copyrights Laura Daggers-de Koning